Interview in vakblad: Nederlands Instituut van psychologen

16 februari 2015

In het maandblad: Nederlands Instituut van psychologen is een artikel verschenen van provocatief therapeut Jeffrey Wijnberg.

De vuile was buiten hangen? Dat moet je niet doen!

jeffrey wijnbergPsycholoog Jeffrey Wijnberg (1951) bracht een nieuw boek uit: De zin van onzin. Het boek handelt over het idee dat de moderne mens alles kloppend wil krijgen en Wijnberg legt uit waarom we dat idee beter los kunnen laten. Maar een nieuw boek is niet direct een sterke aanleiding om Wijnberg te interviewen, er komt wel vaker een boek van hem uit. Sterker: De zin van onzin ligt een dikke maand in de winkel, als het persbericht voor zijn volgende boek Voetbal is psychologie alweer binnenkomt.

Misschien is ‘weer een nieuw boek’ geen reden voor een gesprek, het ‘fenomeen Wijnberg’ is dat wel. Samen met vriend en collega Jaap Hollander is hij grondlegger van de provocatieve therapie in Nederland, een niet onomstreden aanpak, hij geeft er workshops over, hij werkt als provocatief psycholoog in zijn eigen praktijk. En behalve de vele boeken schrijft hij columns voor De Telegraaf. Bepaald geen grijze muis dus.

Of zoals zoon en journalist Rob Wijnberg zegt: ‘Aandacht trekken zit in de genen van de Wijnbergs.’

Topniveau
Aanvankelijk ging Wijnberg naar het conservatorium, hij speelde dwarsfluit, maar was niet goed genoeg. Althans, hij zou de absolute top niet halen en met minder neemt hij geen genoegen. Hij stopte met de muziek en ging in Groningen psychologie studeren. Vooral tijdens zijn therapiestage kreeg Wijnberg er plezier in. ‘Voor het eerst haalde ik negens in plaats van zevens, men vond mij een talent. Ik blonk eindelijk in iets uit. En dat wilde ik heel graag.’

Hij vond het bovendien leuk om te doen, voegt hij er in tweede instantie aan toe. ‘Van jongs af aan was ik een verlegen jongetje. Tijdens mijn studie kreeg ik gesprekstechnieken en leerde ik heel persoonlijk met mensen omgaan. Mensen namen me in vertrouwen, ik hoorde al die persoonlijke verhalen en kon er gelegitimeerd op doorvragen. Zo kon ik heel dichtbij komen. Ik ontwikkelde mezelf in sneltreinvaart.’

Ook buiten zijn opleiding oefende hij zijn sociale vaardigheden. Dit tekent Wijnberg: als hij ergens zijn zinnen op heeft gezet, maakt hij er een project van. ‘Ik kondigde voor mezelf een disciplinair jaar af en bedacht oefeningen waardoor ik contacten kon leggen. Dat deed ik in navolging van de Amerikaanse cognitieve gedragstherapeut Albert Ellis, die met zelfbedachte oefeningen zijn verlegenheid probeerde te bestrijden. Als ik bijvoorbeeld terugging van college naar huis, ging ik bij de brug staan, groette mensen, knoopte een praatje aan en vroeg of ik een eindje kon meefietsen. Dat heb ik een jaar lang volgehouden en net als Ellis hield ik er een boekje van bij. Na vijf of zes maanden merkte ik al dat contact leggen vloeiender ging.’

Nog altijd doet hij het. Of in de woorden van vriend en collega Hollander: ‘Als Jeffrey drie keer ergens een broodje koopt, kent hij de bakker.’

Later gebruikte Wijnberg die ervaring om een versiercursus te ontwikkelen. Hij lacht. ‘Het ging inderdaad om contact leggen, maar je moet het een goede naam geven. Die cursus heb ik zo’n honderd keer gegeven, vooral bij studentenverenigingen en introductiedagen werd ik gevraagd.’

In de praktijk
In de jaren 70 van de vorige eeuw begon Wijnberg een eigen praktijk. Daarmee was hij zijn tijd vooruit; voor psychologen was dit iets nieuws. Hij gaf gedragstherapie, wat hem aanvankelijk beviel. ‘Je kon de behandeling heel concreet maken: je kon aangeven wat je precies behandelde en hoeveel zittingen je nodig had.’

Maar hij merkte dat de situatie in de spreekkamer ingewikkelder was. ‘Veel patiënten deden hun oefeningen niet. En mij was geleerd dat je angstklachten op een bepaalde manier moest behandelen, maar sommige mensen waren gewoon uitgeput en moesten eerst uitrusten. En vaak was het gepresenteerde probleem niet het echte probleem.’

Daarom ging hij meer traditionele psychotherapie geven. Maar ook dat beviel op de lange duur niet. ‘Ik liep leeg, raakte vermoeid en ben er een tijdje uitgeweest.’

Via Hollander kwam hij in contact met provocatief coach Frank Farrelly. Aanvankelijk vond Wijnberg diens aanpak ‘waardeloos, een manier om ten koste van de patiënt te lachen’.

Maar toen hij eenmaal als patiënt in de stoel ging zitten, was hij om. Het werkte, zo ervoer hij. Alweer maakte hij er een project van. ‘Ik raakte er totaal door geobsedeerd. Er bestond niet veel literatuur over de techniek, dus ben ik die zelf gaan uitpluizen.’

Hij vroeg banden van Farrelly op, bekeek ze eindeloos, hij las erover. Nadat hij er zo’n twee jaar mee bezig was geweest, besloot Wijnberg komende maandag om negen uur bij zijn eerste patiënt puur provocatieve therapie te gaan doen. Het werd een keerpunt in zijn carrière. ‘De eerste patiënt kwam voor een intake en begon te mopperen: zijn huisarts had hem doorgestuurd, omdat die niet wist wat hij had en daarom zat de man nu bij een psycholoog. Als ik maar niet dacht dat hij zijn vuile was ging buiten hangen.’

Zo ging die man maar door, lacht Wijnberg bij de herinnering. ‘Ik was al zenuwachtig, maar werd nog zenuwachtiger. Ik nam even een time out en ging koffie zetten. In de keuken stelde ik me Farrelly voor en vroeg me af wat hij me zou influisteren. Ik hoorde hem zeggen: “Agree with the cliënt.” Ik vatte moed, ging terug en zei: “U heeft helemaal gelijk: inderdaad weten huisartsen het vaak niet en uit pure wanhoop zeggen ze dan dat het psychisch is en hopen ze dat de psycholoog iets vindt. Ik snap dat u kwaad bent, u voelt zich weggestuurd. En de vuile was buiten hangen, inderdaad, dat moet je niet doen.” Ik kwam helemaal in de stemming en ging over voetbal praten. “Maar dat is niet de bedoeling!” protesteerde de man. “Hoezo?” vroeg ik. “Wat is dan wel de bedoeling?” Daarop begon hij te vertellen over wat hem dwars zat. En ik dacht: Het werkt! Op de oude manier was ik veel langer bezig geweest om de man op zijn gemak te stellen. Sindsdien doe ik elke sessie provocatief.’

Drie pijlers
Provocatieve therapie is een prima methode, vindt Wijnberg. Beter dan de begripvolle variant die psychologen doorgaans hanteren. Want dat is te aardig, duurt te lang, een patiënt hoeft vaak niet in beweging te komen, daar schiet de patiënt veel minder mee op, gelooft Wijnberg. Mensen zijn veerkrachtiger dan we denken en daar moet je ze dan ook op aanspreken, vindt hij. Typerend is trouwens dat Wijnberg niet over cliënten spreekt, maar over patiënten.

Met provocatieve therapie kun je als therapeut lol hebben, het werk wordt er lichter van, de patiënt kan samen met jou lol hebben, het is goed als hij zijn eigen problemen kan relativeren en erom kan lachen. De methode is effectief, vindt hij. Maar er is ook kritiek op de methode. Zeker in het begin was die heftig. Als hij lezingen gaf, liepen er al voor de lunch mensen boos de zaal uit. Men vond de methode niet respectvol, het was waardeloos en flauwekul. Tegenwoordig loopt bij workshops niemand meer weg, maar mensen zitten nog wel te fronsen en stellen kritische vragen. Dat vindt hij alleen maar goed.

Waarom het nu meer geaccepteerd wordt? Mogelijk omdat hij het beter kan brengen, denkt Wijnberg. ‘En misschien zijn mensen er ook aan toe, ze ervaren inmiddels ook dat je het met begrip alleen niet redt. Bovendien is de tijdsgeest anders. Bij provocatieve therapie gebruik je humor, je overdrijft de problemen van de patiënt, doet hem na. Dat kan alleen als je goed contact houdt. Provocatieve therapie berust op drie pijlers: contact, humor en provocatie. En alle pijlers zijn even belangrijk.’

Of alle patiënten er blij mee zijn? Wijnberg: ‘Sommige mensen vragen of ik ermee wil stoppen, maar de volgende sessie vragen ze er toch weer om. En soms vraagt een patiënt of het wat minder kan. Een patiënt verwoordde het mooi. “Kunt u de knop van het provocatieve iets zachter zetten?” vroeg ze. Dat doe ik dan, je kunt ermee spelen en mensen wat meer ruimte geven, net wat meer begrip tonen. Je kunt het wat subtieler doen.’

Assertief
Bij provocatieve therapie gaat het Wijnberg er ook om dat hij dingen niet hoeft uit te leggen, maar dat mensen het zelf ervaren. Zo kwam er een vrouw bij hem omdat ze niet assertief genoeg was. “Er zijn zoveel mensen niet assertief,” wierp hij tegen. Toch wilde ze het leren.

Wijnberg: ‘Ik legde haar uit dat er al genoeg assertieve mensen in de wereld waren en dat zij het toch niet kon. “Maar trouwens,” ging ik verder, “even iets anders: ik ben vorige week naar Frankrijk geweest…” En ik begon een onzinnig verhaal te vertellen. “Wat heeft dat met mij te maken?” vroeg ze. Ik zei dat ze even geduld moest hebben en praatte het hele uur vol. Aan het eind vroeg ik of ze nog terugkwam. Natuurlijk kwam ze terug, want ze was nog helemaal niet aan bod geweest. Ik zei: “O ja… je wilde assertief worden.”’

Dit heeft hij doelbewust vijftien sessies gedaan. ‘Ik vond het doodeng, maar ik moest doorzetten. Want anders zouden we er weer over gaan praten en zou er in de praktijk niets veranderen. Dus ze kwam vijftien keer niet aan haar verhaal toe. De zestiende keer kwam ze woedend binnen. “En nu is het afgelopen!” riep ze. “Nu praat ik en jij houdt je mond!” “Dit is dus wat je noemt assertief,” zei ik. “Stil!” riep ze. “In de eerste plaats!” En daarop begon de therapie feitelijk echt.’

Dat duurde best lang
Wijnberg: ‘Dat klopt. Maar toen ervoer ze het wel zo. En dan ga je ermee verder.’

Zijn er mensen die er niet goed op reageren?
‘Soms reageren mensen er aversief op. Maar ook dat is vaak nuttig. Of ze worden boos en pas een tijd later zien ze in hoe nuttig de kwaadheid op mij is geweest. Ik schrik daar niet meer van, sterker: dat hoort erbij.’

Maar raakt u wel eens mensen kwijt?
‘Dat probeer je te voorkomen. Ze mogen twijfelen of ik hen serieus neem, dat zeggen ze soms ook. Maar ik moet ervoor zorgen dat het contact goed is. Die basis moet goed zijn, ze moeten voelen dat ik het beste met hen voor heb.’

Toch is dat het risico van provocatieve therapie. En daarom werkt het goed dat Wijnberg zijn patiënten sessieverslagen laat schrijven. Ze kunnen opschrijven wat hen tegenstaat en wat goed gaat. Zo houdt hij de vinger aan de pols en kan het worden besproken.

Dan erkent Wijnberg dat ook hij wel eens cliënten verliest. ‘Maar welke therapeut niet?’

Niet onderzocht
Het grootste bezwaar vanuit de psychologie is echter dat de methode nog niet op effectiviteit is onderzocht. Zelf gaat Wijnberg dat niet doen, maar hij zal het toejuichen als een hoogleraar zich erop stort. ‘Wel wil ik zulk effectonderzoek nuanceren. Er komt immers altijd uit: hoe meer de therapeut gelooft in zijn therapie, hoe effectiever het is. Dus hoe onderzoekbaar is het doen van therapie?’

Onderzoek is moeilijk, maar niet onmogelijk
‘Ik sta er in ieder geval voor open.’

Hoewel er dus kritiek is, is de vorm van therapie steeds geaccepteerder. Er hebben inmiddels ruim vijfhonderd psychologen de particuliere opleiding tot provocatieve therapie gevolgd die Wijnberg en Hollander verzorgen. De meesten zullen eclectisch werken en provocatieve technieken incidenteel inzetten, zo’n tien tot twintig therapeuten werken volledig provocatief, schat Wijnberg in.

Hij geeft ook scholing bij het rino. Die cursus is inmiddels geaccrediteerd door het nip en door de psychiaters. ‘Maar van de psychiaters mocht het geen provocatieve psychotherapie heten. Ze willen dat het wordt genoemd: provocatieve technieken als hulpmiddel in het doen van psychotherapie, zoiets. Prima, ze mogen het zo noemen, ze mogen het ook telkens anders noemen als ze dat willen.’

Persoonlijk bevalt provocatieve therapie hem, hoewel Wijnberg van oorsprong bepaald geen ruziezoeker is. ‘Ik was altijd conflictmijdend. Ik ben nog steeds niet dol op ruzie, maar ik schrik er nu evenmin meer voor terug. Provocatieve therapie is heilzaam voor mij. Het heeft me veranderd.’

Auteur: Geertje Kindermans

Contact

Telefoonnummer: 072 – 5124883
E-mail: info@promind.nl
LinkedIn: ProMind


Nieuws

Het laatste nieuws
NIEUWS

Copyright by Promind 2024. All rights reserved.

Designed by ASK-Solutions